Ganzen en andere watervogels

Grauwe ganzen (Anser-soorten)

Zwarte ganzen (Branta-soorten)


Andere watervogels

Ganzen herkenningskaart        Ganzen info


Grauwe ganzen (Anser-soorten)

 
Grauwe gans Anser anser
Greylag goose


Uiterlijk:
Vleugellengte: mn 82 cm en vr 70 cm
Lengte mn 46 cm en vr 44 cm
Gewicht 3400 g en mn 3000 g
De Grauwe Gans heeft zich als broedvogel veelal gevestigd in de natte delen van Nederland. Op de Waddeneilanden worden ze echter ook gevonden in droge duinen. In de hogere delen van Nederland broedt deze soort in vennen, afgravingen en plassen en zelfs in gebieden die grotendeels door bos worden omringd. In de gebieden waar maar enkele paren broeden, gedragen de vogels zich zeer onopvallend. Habitatkeuze in het voorjaar hangt af van het feit of vogels tot broeden overgaan of niet. Ganzen die een nest bouwen zijn dan te vinden in moerassen en natuurlijke vegetaties. Niet-broedende vogels daarentegen zijn hieraan niet gebonden en kunnen overal op plekken met geschikt voedsel opduiken (in het voorjaar voornamelijk gras).
Grauwe Ganzen bouwen hoge nesten van riet indien aanwezig, anders kunnen nesten ook in een kuiltje in de grond liggen. Deze soort broedt minder vaak op eilanden dan Brandganzen. Eilanden worden vrijwel evenveel gebruikt als het vasteland, alhoewel nesten op het vasteland altijd in de nabijheid van water (rietkragen) liggen. Ook wordt er regelmatig gebroed op legakkers. Deze gebieden zijn allemaal minder toegankelijk voor vossen. Grauwe Ganzen broeden dus veelvuldig op beschutte plaatsen als in rietvelden, struweel en (moeras)bos. Door de ontoegankelijkheid van de broedgebieden en de teruggetrokken levenswijze tijdens de broedperiode is het lastig de populatieomvang van deze soort tijdens de broedperiode in kaart te brengen.
Het opgroeihabitat bestaat voornamelijk uit grasland. Het grootste deel van het opgroeihabitat grenst aan open water. Grauwe Ganzen met jongen geven de voorkeur aan kortgrazig grasland. Dit is van belang voor de groei van de jongen omdat het kortgrazige gras eiwitrijk is. Ganzenfamilies prefereren intensief gebruikt en het liefst bemest boerenland, omdat de overleving van jongen hierin relatief hoog is. Grauwe Ganzen die broeden in meer ruigere grasvegetaties brengen hierin doorgaans minder jongen groot. In Zeeuws-Vlaanderen worden ook percelen tarwe gebruikt als opgroeihabitat.
Niet-broedende vogels verblijven in het Noordelijke Deltagebied zowel op binnen- en buitendijkse graslanden als in percelen met graan of andere gewassen. Tijdens de rui bevinden grote aantallen zich vooral in buitendijkse gebieden. Zodra de vogels weer kunnen vliegen verplaatsen zij zich ook naar binnendijkse gebieden. In de Ooijpolder verblijven niet-broedende vogels (bij de afwezigheid van buitendijkse graslanden) relatief veel op boerengrasland. Aantallen niet-broedende Grauwe Ganzen op landbouwgrond zijn het grootst in mei, waarschijnlijk na het mislukken van nesten. Tijdens de rui in juni zitten de ganzen in de Ooijpolder voornamelijk op (natuur)grasland. Na de rui (tot half juli) zitten Grauwe ganzen ook veel op gras maar kan plaatselijk weer schade optreden in nog niet geoogste graanpercelen . In de Haarlemmermeer, waar vanaf begin augustus de oogst van graan op gang komt, foerageren Grauwe Ganzen vooral op juist geoogste percelen.
Concluderend kan er gesteld worden dat nesten van Grauwe Ganzen vooral in besloten vegetatie liggen, terwijl de opgroeigebieden juist open gebieden zijn. Desondanks foerageren veel Grauwe Ganzen tijdens de ruiperiode ook op riet en de vogels zijn dan minder goed waar te nemen.
 Biotoop: Grote stilstaande wateren met uitgestrekte rietbestanden, verlandingsgebieden en mondingsgebieden van rivieren.
 Leefwijze: Paarvorming vindt plaats als grauwe ganzen 1,5 jaar oud zijn, broeden doen ze pas op hun vierde jaar. De partners blijven levenslang bij elkaar en leven ook buiten de broedtijd bij elkaar.
 Broedwijze:
Semikoloniaal - koloniaal
 Voortplanting: Paartijd: eind februari-eind juni
Aantal legsels: 1
Aantal eieren: 4-8 witdoffe eieren
Broedduur: 27-29 dagen
Broedperiode: Eind februari - eind juni
In de uiterwaarden langs de Waal worden de eerste eieren half maart gelegd, met een piek rond begin april. In de Vechtplassen ten noorden van Utrecht gebeurt dit twee weken eerder. Volgens het CLM onderzoek en Advies loopt de broedperiode in Zuid-Holland van eind februari tot begin mei, maar late broeders beginnen pas in juni. In het Faunabeheerplan Zomerganzen Zuid-Holland wordt een broedperiode van begin maart tot eind juni aangegeven
 Ruiperiode:
Eind mei - half juli
 Voedsel: Het voedsel van de grauwe gans bestaat voornamelijk uit zachte groene plantendelen en wordt voornamelijk ’s nachts genuttigd.
 Voorkomen in Nederland:
Komt in heel Nederland voor.
 Jacht en schadebestrijding:
In 1999 werd de jacht op de grauwe gans gesloten. Afschot was vanaf dat moment alleen nog mogelijk op basis van een vergunning in het kader van schadebestrijding. In 1999 werd de jacht op de grauwe gans gesloten. Afschot was vanaf dat moment alleen nog mogelijk op basis van een vergunning in het kader van schadebestrijding. Dit gold toen met name voor overzomerende grauwe ganzen. In het seizoen 1999/00 werden 6.700 grauwe ganzen geschoten. Vanaf 2003 werden naast ontheffingen voor het doden van zomerganzen ook in de herfst en winter ontheffingen verleend voor aan verjaging ondersteunend afschot van grauwe ganzen op kwetsbare akkerbouwgewassen en percelen nieuw ingezaaid grasland. In 2005 werd deze perceelsbenadering verlaten en koos de rijksoverheid voor een gebiedsgerichte aanpak, het ´Beleidskader ganzen en smienten´. Vanaf 2003 heeft het afschot dus betrekking op zowel ´zomerganzen´ (1 april – 1 oktober) als ´winterganzen´ (1 oktober – 1 april).





 
Kolgans Anser albifrons
White-fronted goose


Uiterlijk:
Lengte: mn 70 cm en vr 65 cm
Vleugellengte mn 42 cm en vr 40 cm
Gewicht mn 2500g en vr 2300 g
 Biotoop: De kolgans overwintert veelal in grasvelden in een waterrijke omgeving, zoals die in het rivierengebied en in Zuidwest-Friesland. Daar komen ook enkele paren tot broeden. In Olburgen zijn in 2008 succesvol broedende ganzen gevonden op een schiereiland. Het ging hier om een kolonie van bijna 40 broedparen. Vegetatie rondom het nest bleek vrij hoog: rond de 1 meter omstreeks eind mei.
 Leefwijze: Sommige Kolganzen overzomeren in Nederland maar gaan niet tot broeden over. In Olburgen verbleven deze niet-broeders (of niet succesvolle broedvogels) in maart en april nog in het broedgebied, maar een groot deel hiervan vertrok in de loop van mei naar andere gebieden. Overwinterende en doortrekkende Kolganzen foerageren in Nederland voornamelijk op grasland. Ook zijn de ganzen in de winter lokaal te vinden op bouwlandpercelen. Over opgroeihabitat in de zomer is echter weinig bekend. In Olburgen waren het broed- en opgroeigebied duidelijk gescheiden. De afstand tot het broedgebied varieerde van 800 meter tot 2,5 kilometer. Alle foeragerende families werden waargenomen op korte afstand (10 meter) van het water.
 Broedwijze:
Semikoloniaal - koloniaal
Van der Jeugd et al. gaf in 2006 aan dat de Kolgans als broedvogel in Nederland nog schaars was en meestal ging het om solitaire of enkele broedparen. In 2008 constateerde Schoppers dat de nesten geconcentreerd lagen: de tussenliggende afstand betrof soms slechts enkele meters.
 Voortplanting: Aantal legsels: 1
Aantal eieren: 4-6 witte eieren
Broedduur: 27-28 dagen
Broedperiode: Begin april - half juni
Uit een onderzoek naar broedende Kolganzen bij Olburgen (provincie Gelderland) werd het eerste ei gevonden op 1 april. Het hoogst aantal nesten werd geconstateerd eind mei en de broedperiode liep tot half juni. In Zuid-Holland valt de broedperiode tussen eind april en begin juni.
 Ruiperiode:
Juni - begin juli
 Voedsel: Voornamelijk zachte groene plantendelen, maar ook zaden.
 Voorkomen in Nederland:
De kolgans is in alle provincies van Nederland te vinden.
 Jacht en schadebestrijding:
In 1999 is de jacht op de kolgans gesloten. Afschot was vanaf dat moment alleen toegestaan in bijzondere gevallen. Vanaf 2003 zijn er in het kader van schadebestrijding op kwetsbare landbouwgewassen weer kolganzen geschoten op basis van door de provincies verleende ontheffingen. In de seizoenen 2003/04, 2004/05 zijn respectievelijk 8.218 en 9.845 kolganzen geschoten. Na 2005, toen de overheid heeft gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak is het afschot toegenomen. In het seizoen 2007/08 werden 42.081 kolganzen geschoten. Het aantal hier overwinterende kolganzen bedroeg dat seizoen 821.300.





 
Rietgans Anser fabalis
Bean goose


Uiterlijk:
66-84 cm. Bruiner en donkerder dan andere ’grauwe ganzen’, maar met duidelijke lichte veerranden. Kop en nek lijken op afstand zwart, contrasterend met bleke, vuilbruine middenborst. Flanken en buik bruin, met onduidelijke bandering; anaalstreek en onderstaartdekveren wit. Voorvleugel even donker als rest van bovenvleugel. Snavel zwaar en lang, met variabele hoeveelheid oranje-geel en zwart.
 Biotoop: In de noordelijke gebieden valt deze gans op doordat hij als enige soms in dichte berkenbossen nestelt. Verder nestelen ze op opener terrein, waaronder de arctische toendra. De Toendrarietgans broedt verder noordelijk dan de Taigarietgans.
 Leefwijze: Rietganzen gaan 's morgens naar hun foerageergebieden om 's avonds terug te gaan naar hun slaapplaatsen (meren, plassen, drassige graslanden). De ochtend en avond trek zijn goed waar te nemen.
 Voortplanting: Rietganzen broeden pas in hun derde jaar. Ze leggen dan 4 tot 6 eieren die in 30 dagen worden uitgebroed. Na twee maanden zijn de jongen vliegvlug. Beide ouders verzorgen de jongen. De familie gaat pas het volgdende jaar uiteen.
 Voedsel: Buiten het grasland wordt op akkers gegeten van oogstresten, zoals suikerbieten, wortels, maar ook wintergraan en koolzaad. Ook nog niet gerooide suikerbieten en wortelen worden gegeten als de gelegenheid zich voordoet.
 Voorkomen in Nederland:
Wintergast. De Toendrarietgans overwintert op graslanden bij de kust en is in Nederland te zien van november tot februari. De Taigarietgans overwintert meestal op stoppelvelden in het binnenland. Deze zijn te zien vanaf oktober tot maart.
 Jacht en schadebestrijding:






  Kleine rietgans Anser brachyrhynchus
Pink-footed goose


Uiterlijk:
De kleine rietgans is een middelgrote gans, 60–75 cm lang met een spanwijdte van 135–170 cm en een gewicht van 1,8-3,3 kg. Hij heeft een korte snavel, helder roze in het midden met een zwarte basis en punt en roze poten. Het lichaam is grijsbruin, de kop en hals zijn wat donkerder bruin. De staart heeft een brede witte eindrand, die bij de andere rietganssoorten smal is. De bovenste vleugeldekveren zijn bleek blauwachtig grijs en bij andere rietganzen donkerder.
 Biotoop: Plassen, weilanden (uitgestrekt)
 Leefwijze: Er zijn twee grotendeels gescheiden levende populaties van de kleine rietgans. De populaties van Groenland en IJsland overwinteren in Groot-Brittannië en de Spitsbergenpopulatie overwintert in Nederland, België en Denemarken en kleine aantallen ook in Noorwegen (vooral op de Vesterålen tijdens de trek).
De populaties zijn spectaculair in aantal gegroeid in de afgelopen 50 jaar, vooral dankzij bescherming tegen de jacht op deze ganzen in de overwinteringsgebieden.
 Voortplanting: Broedperiode is vanaf begin juni.
Koloniebroeder met één legsel per jaar.
Aantal eieren4 - 5, soms tot maximaal 8
 Voedsel: Het dieet is bijna geheel vegetarisch. In de zomer voeden ze zich met een breed scala aan toendraplanten, zowel op land als in het water. In de winter foerageren ze vooral op koolzaad, suikerbieten, aardappelen en diverse grassoorten. Hierdoor kan er landbouwschade optreden, maar boeren hebben er ook baat bij dat de ganzen de bladresten van suikerbieten en aardappelen opruimen die na de oogst op het land achterblijven omdat die anders gewasziekten kunnen verspreiden.
 Voorkomen in Nederland:
Wintergast. Doortrekker en wintergast in vrij groot aantal
 Jacht en schadebestrijding:






 
Boerengans Anser anser forma domesticus
Domestic goose


Uiterlijk:
Lengte: mn 82 cm en vr 70 cm
Vleugellengte: mn 46 cm en vr 44 cm
Gewicht: mn 3400 g en vr 3000 g
De Verwilderde Boerengans, ook wel de genoemd Soepgans, is een gedomesticeerde en weer verwilderde Grauwe Gans. Het broedproces van de Soepgans lijkt in veel opzichten op dat van de Grauwe Gans, alleen valt de broedperiode enkele weken later. Dit is vermoedelijk een gevolg van domesticatie van de vogels. Onder natuurlijke omstandigheden zijn bepaalde eigenschappen gunstig voor het voortbestaan van individuen, zoals vroeg in het seizoen broeden. Vroege paren hebben doorgaans de grootste legsels en hun jongen de grootste kans op overleving. Door kruising werd er positief geselecteerd op eigenschappen als smaak, groeisnelheid, donsproductie en aantal eieren, terwijl eigenschappen als broedaanvang van minder belang waren voor gedomesticeerde ganzen. Wel lijkt de reactie van de twee soorten op sturende factoren van het broedproces hetzelfde. In jaren dat het broedproces van de Grauwe Gans vroeg in de tijd lag, begonnen ook Soepganzen relatief vroeg met broeden. Dit had vermoedelijk te maken met de milde winters waardoor de ganzen in een goede conditie de winter uitkwamen. Ook de grasgroei in het voorjaar komt dan vroeg op gang waardoor de vogels al vroeg over eiwitrijk en makkelijk verteerbaar gras beschikken. Voor koude winters is het van Grauwe Ganzen bekend dat ze later beginnen met de eileg. Soepganzen lijken hetzelfde beeld te vormen. In Nederland trekken kleine aantallen Soepganzen op met Grauwe Ganzen. Onderling kunnen er hybriden voorkomen, maar ook met bijvoorbeeld de Kolgans, Indische Gans en Brandgans wordt er gekruist. De Soepgans is soms moeilijk te onderscheiden in het veld van de Grauwe Gans.
 Biotoop: De habitatkeuze van de Soepgans komt overeen met die van de Grauwe Gans. De soort bevindt zich voornamelijk in waterrijke landschappen waar deze foerageert op gras- en bouwland. Grote en kleine wateren worden gebruikt om te drinken, als toevluchtsoord en als slaapplaats. Toch worden regelmatig groepen waargenomen buiten deze gebieden, in drogere agrarische landschappen. Schijnbaar kunnen deze individuen met minder water overleven en reproduceren.
 Leefwijze: In het broedseizoen bevindt de Soepgans zich nabij water. Ze broeden soms tezamen met Grauwe Ganzen en gedragen zich overeenkomstig. Vanaf mei komen de eerste jongen uit en verschijnen samen met hun ouders op open water. Buiten de broedtijd verblijven Soepganzen nabij hun broedplaatsen en zullen zij zich niet snel verplaatsen. Als een vogel zich echter aansluit bij Grauwe Ganzen kunnen zij grote afstanden afleggen. Sommige gevormde broedpaartjes gaan niet tot broeden over maar verblijven wel het gehele seizoen op dezelfde locatie.
 Voortplanting: Aantal legsels: 1 broedsel per jaar; nalegsel is mogelijk
Aantal eieren: 4-9 vuilwitte eieren
Broedduur: 28-29 dagen; broed begint als legsel compleet is
Broedperiode: eind maart - begin juni
 Voedsel: Het voedsel van de boerengans is plantaardig en bestaat overwegend uit grassen (o.a. graan) en wordt voornamelijk ’s nachts genuttigd.
 Voorkomen in Nederland:
De boerengans komt in geheel Nederland voor.
 Jacht en schadebestrijding:
Schadebestrijding is op provinciaal niveau geregeld.





 
Brandgans Branta leucopsis
Barnacle goose


Uiterlijk:
Lengte: ± 58 tot 70 cm
Spanwijdte: ± 120 tot 140 cm
 Biotoop: Het belangrijkste gebied voor de Brandgans is de Noordelijke Delta: de daar in 2005 getelde populatie besloeg ruim de helft van de populatieschatting voor geheel Nederland. Dit komt waarschijnlijk door de afwisseling aan eilanden die als broedhabitat dienst doen terwijl er gefoerageerd kan worden in de omliggende kort-begraasde graslanden, die zeer eiwitrijk zijn.
Broedplaatsen bevinden zich grotendeels op eilanden, maar in Nederland is dit minder strikt dan in eveneens recent gekoloniseerde broedgebieden in Estland en Zweden. Op eilanden zijn ganzen veilig voor landpredatoren zoals de vos. Landpredatoren zijn in Nederland minder van belang dan in deze noordelijke gebieden. Brandganzen die op het land broedden (Noord en Zuid-Holland) zaten veelal in weilanden tegen slootranden aan. Nesten van Brandganzen liggen, net als bij de Grauwe Gans, in besloten vegetatie (riet, struweel, moerasbos), maar worden daarnaast ook op kale (zand) grond aangetroffen.
 Leefwijze: Brandganzen foerageren vrijwel alleen daar waar kort gras beschikbaar is. Opgroeigebieden worden dan ook altijd begraasd door rundvee of halfwilde grazers. In de Noordelijke Delta bevinden Brandganzen zich tijdens de broedtijd (april-juni), in tegenstelling tot Grauwe Ganzen, vrijwel niet op binnendijks gelegen gras- of akkerlanden. Het korte gras, waaruit het dieet van de Brandgans bestaat, is namelijk voldoende voorhanden op de buitendijks gelegen schorren. Brandganzen hebben opgroeigebieden die over het algemeen verder van de broedplaatsen verwijderd liggen dan die van Grauwe Ganzen. Ondanks dat het grootste percentage in 2005 binnen 200 meter lag van het broedhabitat, kon incidenteel het opgroeihabitat meer dan 10 kilometer van het broedhabitat af liggen. Jongen zijn namelijk snel na het uitkomen van de eieren al in staat om zwemmend vele kilometers af te leggen.
Niet-broedende Brandganzen worden in de Noordelijke Delta vrijwel alleen waargenomen op buitendijks gelegen graslanden nabij water. Deze graslanden waren allen begraasd door halfwilde grazers. Pas als de rui is voltooid verplaatsen de vogels zich ook naar binnendijkse terreinen.
Omdat Brandganzen in het Deltagebied zich tijdens de rui in juli nabij open water bevinden en foerageren op korte vegetatie zijn zij, in tegenstelling tot Grauwe Ganzen, goed zichtbaar. In polders en binnenwateren kunnen de ganzen echter ook in het riet of andere lange vegetatie zitten, waardoor zij plaatselijk minder goed zichtbaar zijn.
 Broedwijze: Semikoloniaal - koloniaal
De Brandgans is een koloniebroeder. In de kolonie op de Beeninger Slikken in het Deltagebied lagen de nesten zelfs niet verder dan 2 meter van elkaar, waardoor er een hogere weerbaarheid tegenover potentiële predatoren ontstaat. Volgens het Faunabeheerplan Zomerganzen Zuid-Holland broedt deze soort semi-koloniaal tot koloniaal.
 Voortplanting:
Aantal legsels: 1 per jaar
Aantal eieren: 4-6 wit- of geelachtige eieren
Broedduur: 24-26 dagen
Broedperiode: begin april - eind juni
Brandganzen broeden in Nederland vanaf half april tot ver in juni. In het Deltagebied vindt de eerste eileg plaats omstreeks 10/11 april en de laatste eieren worden gelegd eind mei. Opmerkelijk aan de Brandganzen in het Deltagebied is de vroege start en de uitgestrekte periode van de broedcyclus. De in Nederland broedende Brandganzen blijken ruim een maand eerder te beginnen met de eileg dan hun soortgenoten in de Arctische broedgebieden
 Ruiperiode:
Half juni - begin augustus
 Voedsel: Het voedsel van de brandgans bestaat uit gras, twijgjes, knoppen en zaden; ’s winters soms ook zeekreeftjes en weekdieren.
 Voorkomen in Nederland:
Brandganzen komen voornamelijk voor in de Noordelijke Delta.
 Jacht en schadebestrijding:
Een aantal provincies verleent ter voorkoming van schade aan landbouwgewassen ontheffingen voor het doden van overzomerende brandganzen. In het seizoen 2005/06 werden 854 brandganzen geschoten, in 2007/08 bedroeg dat aantal 2382 stuks. Het merendeel van het afschot vindt plaats in Zuid-Holland, waar ook de grootste aantallen broedvogels voorkomen.





 
Rotgans Branta bernicla
Wild goose


Uiterlijk:
De rotgans is een kleine gans, ongeveer 60 centimeter lang met een korte, stompe bek. De onderkant van de staart is puur wit en de bovenkant is zwart en erg kort (het kortst van alle ganzen).
 Biotoop: Rotganzen zijn typische zeebewoners.
 Leefwijze:
 Voortplanting: In juni meestal 3 tot 5 grauwwitte eieren in een vrij ondiep nest, goed verborgen tussen de stenen en de toendra-vegetatie. Het wijfje broedt gedurende 24-26 dagen, het mannetje waakt dichtbij. Soms zeer weinig jongen na te korte zomers in het Hoge Noorden.
 Voedsel: Hen voedsel zoeken ze kwelders en slikken, maar ook op cultuurgrasland en velden met wintertarwe.
 Voorkomen in Nederland:
De rotgans komt voornamelijk voor in West-Siberië tijdens de zomer en West-Europa in de winter, waarbij de ene helft in Engeland neerstrijkt en de andere helft in Nederland en het westen van Frankrijk. In Nederland leven tussen april en mei ongeveer 90.000 rotganzen.
 Jacht en schadebestrijding:






 
Canadese gans Branta canadensis
Canada goose


Uiterlijk:
Lengte: mn 99 cm en vr 94 cm
Vleugellengte: mn 49 cm en vr 47 cm
Gewicht: mn 4900 g en vr 4400 g
 Biotoop: De Canadese Gans komt vooral voor in gebieden met open water en graslanden, maar is in tegenstelling tot veel andere soorten ook in bosrijke gebieden te vinden. Canadese Ganzen begrazen graslanden en graangewassen zoals zomertarwe. De soort wordt regelmatig aangetroffen foeragerend met andere ganzensoorten, zoals Grauwe Ganzen, Brandganzen en Kolganzen.
 Leefwijze: De Canadese Gans bouwt nesten op de grond, meestal zijn deze goed verscholen. Ook zijn er nesten op daken van gebouwen waargenomen. Wanneer nesten worden gebouwd in moerassige delen van veenweidegebieden (Zuid-Holland) of langs vennen (Brabant) worden graslanden in de omgeving gebruikt om te foerageren. Tijdens de rui verzamelen Canadese Ganzen zich in groepen. In de Delta gebeurt dit vaak op of nabij open water, terwijl omliggende kortgrazige graslanden worden gebruikt om te foerageren. In polders en binnenwateren kunnen de vogels zich echter ook verschuilen in het riet of lange vegetatie. In Noord-Nederland bevinden alle ruiplaatsen zich in gebieden met open water. Dit kunnen grote plassen zijn maar ook zandgaten of parkvijvers. Veel ruiplaatsen liggen op plekken waarvan bekend is dat er veel ganzen broeden.
 Broedwijze:
Solitair - semikoloniaal
Volgens het Faunabeheerplan Zomerganzen Zuid-Holland broedt deze soort semikoloniaal en solitair. Volgens CLM Onderzoek en Advies is de Canadese Gans in Nederland geen koloniebroeder.
 Voortplanting: Aantal legsels: 1 broedsel per jaar
Aantal eieren: 4-6 geelachtig witte eieren
Broedduur: 28-30 dagen
Broedperiode: Begin april – half juni.
 Ruiperiode:
Begin juni- half juli.
 Voedsel: Het voedsel van de Canadese gans bestaat uit grassen, moerasplanten en zaad, ook wel wormen en insecten.
 Voorkomen in Nederland:
Candese gansen komen in heel Nederland voor
 Jacht en schadebestrijding:
Canadese ganzen staan op de landelijke vrijstellingslijst. Dat betekent dat iedere jachthouder, mits toestemming van de grondgebruiker, deze vogels mag doden. In de jachtvelden die in het seizoen 2007/08 deelnamen aan de afschotregistratie (gezamenlijk oppervlak van 1,52 miljoen ha) zijn in totaal 4768 Canadese ganzen geschoten. Dat is zeker twee maal zo veel als in 2005/06, toen 2041 Canadese ganzen werden geschoten op een oppervlak van 1,40 miljoen hectare. Extrapolatie naar het totaal bejaagbare oppervlak is gezien het relatief kleine afschot en de niet homogene verspreiding van de soort in Nederland, niet verantwoord. De hier weergegeven aantallen moeten als een ondergrens worden gezien, omdat niet alle jachtvelden hun afschotgegevens hebben ingeleverd. Wel is uit deze gegevens op te maken dat het afschot toeneemt. Ook het aantal WBE’s waar Canadese ganzen worden geschoten neemt toe.





 
Roodhalsgans Branta ruficollis
Red-breastedgoose


Uiterlijk:
Het lichaam is zwart en in tweeën gedeeld door een witte flankstreep. De borst en het gezicht hebben een roestrode kleur en het hoofd heeft een bont gezichtspatroon. De kleine zwarte snavel en de dunne nek vallen sterk op.
Deze vogel wordt ongeveer 53 tot 55 centimeter groot.[2] De grootte van één vleugel bedraagt 332-379 millimeter. De grootte van de snavel bedraagt 22-27 millimeter en hij weegt ongeveer 1058-1625 gram.
 Biotoop:
Hoogarctische toendrarivieren en veenmoerassen. Overwintert op graslanden en verdronken land.
 Leefwijze: Een enkele broedplaats in noordelijk Centraal-Siberië. Overwintert op de Kaspische Zee en de Zwarte Zee. Deze vogel maakt grote trektochten van Siberië en Rusland naar de Kaspische Zee, Bulgarije en Roemenië. Het aantal varieert van jaar tot jaar.
 Voortplanting: Drie tot acht crèmekleurige eieren die in een kommetje bovenop een klif worden gelegd. Ze worden door het vrouwtje uitgebroed. De met dons bedekte jongen kunnen na een maand vliegen.
 Voedsel: Het voedsel van deze vogel bestaat voornamelijk uit gras.
 Voorkomen in Nederland:
Exoot.
 Jacht en schadebestrijding:






Andere watervogels


 
Meerkoet Fulica atra
Coot

Uiterlijk:
De vogel is 38 centimeter groot en 300 tot 1200 gram zwaar, geheel zwart met een witte snavel en voorhoofdsschild.
 Biotoop:

 Leefwijze: De meerkoet duikt veel, met name bij het zoeken naar waterplanten. Hij vliegt niet graag, hij verplaatst zich liever rennend over het water. Ook bij het opstijgen uit het water wordt eerst een stuk rennend afgelegd. Bij migratie, die meestal 's nachts plaatsvindt, kan hij echter grote afstanden afleggen.
De meerkoet is een omnivoor, die zich hoofdzakelijk voedt met waterplanten, weekdiertjes en waterinsecten. De meerkoet is monogaam.
 Voortplanting: Het nest wordt aan de waterkant gebouwd van riet en waterplanten, maar ook van drijvend afval zoals stukken papier of plastic. In een nest worden 5 – 10 eieren uitgebroed in een tijdsbestek van 21 tot 25 dagen. De jongen, wanneer ze overleven, worden door beide ouders begeleid en kunnen na ongeveer 8 weken vliegen. Overleeft van een nest slechts een enkel jong of zelfs geen (omdat de jongen een gewilde prooi zijn voor reigers en meeuwen), dan doen de ouders een volgende poging. Per broedseizoen doen de ouders 2 tot 3 pogingen een nest jongen groot te brengen.
 Voedsel: De meerkoet is een omnivoor, die zich hoofdzakelijk voedt met waterplanten, weekdiertjes en waterinsecten.
 Voorkomen in Nederland:
De meerkoet is te vinden op grote wateren, plassen en meren, maar ook in parken, grachten en sloten. Hij komt voor in Europa, Noord-Afrika, Azië en Australië. In Nederland is het een algemene broedvogel - in 2000 waren er 180.000 broedparen. Buiten de broedtijd komen er grote groepen doortrekkers en wintergasten in Nederland voor. In het Noorden van Nederland wordt de meerkoet ook wel waterkip genoemd. Een meerkoet wordt gemiddeld tien jaar oud.
 Jacht en schadebestrijding:






 
Knobbelzwaan Cygnus olor
Mute swan



Uiterlijk:
 
Lengte mn 159 cm en vr 155 cm
Vleugellengte mn 61 cm en vr 57 cm
Gewicht: 10-20 kg
 Biotoop:
Knobbelzwanen zijn te vinden in vijvers van parken en landgoederen. In het wild heeft hij voorkeur voor rustig of langzaam stromend water.
 Leefwijze: Knobbelzwanen vormen in de herfst paartjes en blijven hun hele leven bij elkaar. Vroeg in het voorjaar kiezen ze hun nestterritorium, dat door de mannetjes heftig wordt verdedigd.
 Voortplanting: Aantal legsels: 1 broedsel, nalegsel mogelijk
Aantal eieren: 4-7 wit tot grijsgroene eieren
Broedtijd midden april-juni
Broedduur: 35-38 dagen
 Voedsel: Het voedsel van de knobbelzwaan bestaat voornamelijk uit water- en moerasplanten.
 Voorkomen in Nederland:
Komt het gehele jaar door in Nederland voor.

 Jacht en schadebestrijding:
Door begrazing en vertrapping veroorzaken deze vogels schade aan landbouwgewassen. Ter voorkoming hiervan worden door provincies ontheffingen verstrekt voor afschot. Noord- en Zuid-Holland zijn de meest knobbelzwaanrijke provincies. In de jaren negentig van de vorige eeuw werden in deze beide provincies jaarlijks gemiddeld 1500 knobbelzwanen geschoten. In het seizoen 2007/08 werden in deze beide provincies in totaal 2490 exemplaren geschoten. In het seizoen 2009/2010 bedroeg het totaalafschot in Nederland 5191 knobbelzwanen.





 
Wilde zwaan Cygnus cygnus
Whooper Swan


Uiterlijk:
Formaat/ lengte145-160 cm.
Snavel is lang en wigvormig. De snavel is grotendeels geel met een zwarte punt. Het geel op de snavel loopt normaal uit in een punt (vgl. Kleine zwaan, die een ronde gele plek op de snavel heeft).Potendonker met zwemvliezen.
Biotoop:
Toendra’s, in veenmoerassen en bij kleine meren in afgelegen gebieden
 Leefwijze: Wilde zwanen broeden langs poelen op toendra’s, in veenmoerassen en bij kleine meren in afgelegen gebieden in Fenno-Scandinavië en het noorden van Rusland. In het najaar trekken wilde zwanen naar Nederland om te overwinteren op de weiden en in plassen in het duingebied.
 Voortplanting: De broedgebieden van de wilde zwaan liggen in Fenno-Scandinavië en het noorden van Rusland.
Broedperiode: mei - juni
Koloniebroeder: nee
Aantal legsels: 1
Aantal eieren: 3 - 5 eieren
 Voedsel: Ze voeden zich hier met ondergedoken waterplanten, grassen en jonge gewassen
 Voorkomen in Nederland:

Overwinteren in Nederland worden dikwijls in kleine groepen gezien.
 Jacht en schadebestrijding:






 
Kleine zwaan Cygnus bewickii
Bewick's Swan


Uiterlijk:
Lengte:ongeveer 120 cm.
Spanwijdte:ongeveer 180 cm.
 Biotoop:
Kleine zwanen broeden op de uitgestrekte Russische toendra. Kleine zwanen foerageren tijdens hun winterverblijf in Nederland vooral op grazige veenweiden, akkers en grasland, de meeste gelegen in de omgeving van grotere plassen (zoals de Reeuwijkse Plassen ten noorden van Gouda). De hoge energiewaarde van dit gras - de reden dat dit gras voor koeien is ingezaaid - maakt het prima voedsel voor de zwanen.
 Leefwijze: Kleine zwanen trekken in zuidwestelijke richting van hun broedgebied naar Noordwest-Europa om te overwinteren.
 Voortplanting: Kleine zwanen broeden op de arctische toendra's langs de Barentszee en verder naar het oosten.
 Voedsel: Vochtige graslanden met mals gras die voldoende open zijn opdat de vogels mogelijke vijanden kunnen zien aankomen vormen een prima overwinteringsgebied voor de kleine zwaan.
 Voorkomen in Nederland:

Wintergast. Doortrekker en wintergast in vrij groot aantal
 Jacht en schadebestrijding:






 
Aalscholver Phalacrocorax carbo
Great cormorant


Uiterlijk:
Lengte: 92 cm
Vleugellengte: 35 cm
Spanwijdte: 130-160 cm
Gewicht: 2000-2700 g
 Biotoop:
De aalscholver leeft langs grote visrijke rivieren, lagunes en meren en langs de kusten.
 Leefwijze:  Aalscholvers leven in kolonies in hoge bomen, die dikwijls afsterven doordat ze geheel bedekt worden met uitwerpselen van de vogels.
 Voortplanting: Aantal legsels: 1 per jaar
Aantal eieren: 3-4 lichtblauwe eieren
Broedperiode: april-juni
Broedduur: 23-30 dagen
 Voedsel: Aalscholvers eten 0,7-1kg voedsel per dag; dat voornamelijk uit vis bestaat.
 Voorkomen in Nederland:

Komt het gehele jaar door in Nederland voor.
 Jacht en schadebestrijding:






 
Blauwe reiger Ardea cinerea
Grey heron


Uiterlijk:
Lengte: 90 cm
Vleugellengte: 45 cm
Spanwijdte: 175-195 cm
Gewicht: 1000-1200 g
 Biotoop:
De blauwe reiger houdt zich op bij plassen, meren, rivieren en sloten om te vissen, maar ook in nabijgelegen akkers en bomen.
 Leefwijze: Blauwe reigers uit Oost europa trekken ’s winters naar het westen en zuiden. De meeste andere trekken bij slecht weer naar de kust.
 Voortplanting: Aantal legsels: 1 per jaar Aantal eieren: 4-5 blauwgroene eieren Broedperiode: maart-mei Broedduur: 25-28 dagen
 Voedsel: Vissen van 10 tot 16 cm lengte vormen de hoofdschotel van het menu van de blauwe reiger, zoals voorn in rietvelden, forellen in stromend water, maar ook stekelbaars, paling, baars, snoek, grondel, zeelt, alver, karper en brasem. Verder eet hij amfibieën (kikkers), reptielen (ringslangen), insecten, wormen, rivierkreeften, slakken, steurgarnalen, jonge vogels. Ook wel kleine zoogdieren als mollen, (water-)ratten, veldmuizen, waterspitsmuizen en konijnen.
 Voorkomen in Nederland:
De blauwe reiger komt in heel Nederland voor.

 Jacht en schadebestrijding:




Bron: KNJV


De wildbeheereenheid is de vereniging van lokale jachthouders en jagers die uitvoering geeft aan verantwoord en duurzaam wildbeheer.