
| Uiterlijk | |
| Het
is nauwelijks voor te stellen dat het wilde zwijn de stamvader is van
het kale, zware, zich maar moeizaam voortbewegende varken. De dichte,
borstelig behaarde, zwartbruine vacht kenmerkt dit dier dat niet voor
niets door jagers 'zwartwild' wordt genoemd. Wilde zwijnen hebben een
lange, sterke snuit met een beweeglijke wroetschijf van kraakbeen om
naar voedsel te zoeken. Volgroeide keilers bezitten grote hoektanden of
houwers in boven- en onderkaak. Bij de zeug of bagge zijn deze veel
minder sterk ontwikkeld. Het wild zwijn heeft een donkere, borstelige vacht met een dikke
ondervacht. |
|
| In de lente verhaard het wild zwijn en krijgt hij een
kortere en lichtere vacht. Hij heeft een gedrongen romp en een
langwerpige kop met een afgeplatte, sterke snuit. Zijn oren zijn breed,
rechtopstaand en behaard en hij heeft kleine ogen. De staart is recht en
vrij lang en volwassen dieren hebben er een pluim aan. Een volwassen
keiler heeft twee slagtanden. Het zijn de twee hoektanden in de
onderkaak die naar boven gericht staan (geweren). Ook de bovenste hoektanden (haderer) zijn
sterk ontwikkeld en wijzen omhoog. Hoe ouder een keiler is, hoe verder
deze hoektanden naar boven uitsteken. Over de borstkas heeft de keiler een vier centimeter dikke laag kraakbeen, die dient als
bescherming van de longen en het hart bij gevechten. Jonge wilde zwijnen (frislingen)
hebben een zwartbruine vacht met goudgeelachtige strepen. Deze lopen
van voor naar achter over de rug. Afmetingen lengte kop-romp: keiler 139-178 cm, bagge 132-167 cm schofthoogte: keiler 75-115 cm, bagge 60-105 cm lengte staart: 15-29 cm gewicht: keiler 60-135 kg, bagge 45-128 kg Keilers zijn groter dan zeugen en kunnen , afhankelijk van de leefomstandigheden, tot wel 200 kg wegen. In Nederland worden wilde zwijnen doorgaans niet zwaarder dan 120 kg. |
|
| Zintuigen |
|
| Het gezichtsvermogen |
|
| Het gezichtsvermogen van wilde zwijnen is matig ontwikkeld. Ze zien onscherpe
beelden met weinig scherptediepte en herkennen alleen grote objecten. |
|
| Het gehoor | |
| Het gehoor is bij zwartwild uitstekend ontwikkeld. |
|
| Het reukvermogen |
|
| Het voedsel dat onder de grond zit, wordt op de
reuk opgespoord. Met de snuit wroet het zwijn, gedeeltelijk op goed
geluk en gedeeltelijk vertrouwend op de goede reukzin, de aarde om en
eet hij bijna alles op wat hij tegenkomt. Wilde zwijnen zijn vooral in
de avondschemering en nacht actief, maar als het leefgebied ver van mensen
verwijderd is, soms ook overdag. |
|
| Geluid |
|
| Het wild zwijn maakt knorrende en brommende geluiden. Wanneer het dier
in paniek is of angst heeft, is een hoogtonig geschreeuw te horen. |
|

| Leefgebied en verspreiding | |
| Het wild zwijn leefde oorspronkelijk in heel Europa (noordelijk tot
Zuid-Scandinavië), Noordwest-Afrika en grote delen van Azië, van Ierland
tot Japan en Java. Hij is ingevoerd in onder andere de Verenigde
staten, Australië, op de Molukken en enkele eilanden in de Grote oceaan.
Geïntroduceerd in Engeland, Zweden en Sicilië. In Nederland was het wild zwijn in de 19de eeuw ook uitgestorven, maar hij is door Prins Hendrik weer uitgezet. Nu komt het wild zwijn voor in gevestigde populaties op de Veluwe, in Limburg, Oost-Brabant en bij Nijmegen. Het wild zwijn komt voor in droge en natte voedselrijke loofbossen en gemengde bossen. Hij heeft een duidelijke voorkeur voor eiken- en beukenbossen aangezien daar in de herfst veel eikels en beukennootjes (de zogenaamde ‘mast’) te vinden zijn. |
![]() |
| Een voorwaarde die wilde zwijnen aan een bos stellen is de
aanwezigheid van natte/moerassige plaatsen, waar ze in zogenaamde
'zoelen' (ondiepe poelen) modderbaden kunnen nemen. |
|
| De keilers leven solitair, hun leefgebied kan ruim twee keer zo groot als dan van een rotte. In gebieden waar rust heerst en een goed voedselaanbod is, zijn de rotten groot. De verdraagzaamheid tussen de rotten onderling is in zo'n situatie groter dan wanneer er weinig voedsel is. Ook bij het wilde zwijn geldt dat zieke dieren een gevaar vormen voor de groep. Ze worden dan ook in de meeste gevallen verstoten. Bij de biggen kan men waarnemen dat reeds in de eerste weken van hun leven kleine rangordegevechten plaatsvinden. De hoogste in rang, meestal is dit ook de grootste big, heeft dan recht op de beste tepel. De rangorde onder de biggen ligt in de 10e maand vast. |
|
| Opvallend is dat de mannelijke biggen een ondergeschikte plaats innemen. Een zwakke, vrouwelijke big kan een grotere mannelijke big verdrijven. De overloper-keilers worden in hun tweede levensjaar uit de rotte verdreven. De overloper-keilers gaan op zoek naar een eigen stukje leefgebied en kunnen hierbij geweldig grote afstanden afleggen. Voor de soort is deze trek belangrijk en kan als een soortspecifiek mechanisme worden gezien om inteelt te voorkomen. |
|





| Beheren en beschermen |
|
| In Nederland heeft het wild zwijn geen natuurlijke vijanden. Elders
in Europa zijn beren, wolven, lynxen en oehoe's natuurlijke vijanden. In
Nederland zijn de grootste bedreigingen het verkeer en de jacht. Voor
het wild zwijn geldt buiten de aangewezen standplaatsen op de Veluwe en
Nationaal Park de Meinweg een nulstandbeheer. Dit betekend dat de soort
buiten de standplaatsen niet mag voorkomen en daar wordt afgeschoten. |
![]() |
| Binnen de toegestane
gebieden vindt preventief afgeschot plaats om de doelstand te behouden en
landbouwschade te beperkten. Momenteel vindt er discussie plaats over
het al dan niet vasthouden van dit nulstandbeheer omdat zwijnen in tal
van gebieden in Nederland voorkomen. |
|
| Veel jonge zwijnen sterven in hun eerste maanden door onderkoeling.
Minder dan 10% van de jongen haalt de leeftijd van drie jaar. Vanwege
hun vele gewroet in akkers en het gevaar dat ze ziektes overbrengen, zijn wilde zwijnen niet geliefd bij
landbouwers. Naast beheer met het geweer zijn elektrische draadrasters aangevuld met veeroosters (waar de
zwijnen niet overheen kunnen lopen) en wildakkers (akkers met maïs
speciaal voor wilde zwijnen aangelegd), oplossingen om schade
te voorkomen. |
|
| Aanrijdingen met herten, reeën
en zwijnen komen regelmatig voor in
Nederland. Het aantal aanrijdingen wordt geschat op zo'n de 8000 per
jaar, soms met dodelijke afloop. |
|

